Bezoek aan de Indonesische ambassade door Berber en Harriet
Op woensdag 28 mei hadden wij het genoegen om hartelijk ontvangen te worden bij de Indonesische ambassade in Den Haag. Wij spraken met counselor Ratih Astary, die sinds september 2024 haar voorganger heeft opgevolgd en een bijzondere band met Nederland onderhoudt, onder andere door haar studie aan de Universiteit Twente.
Tijdens ons gesprek maakten wij nader kennis en deelden wij uitgebreid informatie over het werk van de stichting Ibu-Indonesia en onze inzet voor Indonesisch geadopteerden. Er werd ruim de tijd genomen om te luisteren naar onze ervaringen met dossieronderzoek in Nederland en onze nauwe samenwerking met ervaren zoekers in Indonesië, die het land, de cultuur en de gemeenschap door en door kennen.
We benadrukten het belang van zorgvuldig opgebouwde contacten en het vertrouwen dat nodig is voor zoektochten naar familieleden. Daarbij spraken we ook over de grote impact van dergelijke zoektochten en adoptie op geadopteerden: het vergroten van kennis over hun achtergrond en het ontwikkelen van een gevoel van trots op Indonesische wortels kan ondersteunend zijn bij gevoelens van onzekerheid of schaamte.
Mw. Ratih Astary onderstreepte de bijzondere plek van de Indonesische diaspora en gaf aan dat de ambassade, net als het Indonesian House in Amsterdam, een thuisbasis is waar geadopteerden en ook iedereen betrokken bij stichting Ibu-Indonesia, van harte welkom is. De ambassade wil ons ondersteunen waar mogelijk en vindt het belangrijk dat geadopteerden weten dat zij bij de grote Indonesische familie horen.
Voor meer informatie over onze gesubsidieerde rootsreizen, zoektochten en andere activiteiten van onze stichting, nodigen wij geïnteresseerden graag uit om onze website via het menu verder te bekijken.
We kijken met veel waardering terug op dit open en inspirerende gesprek.
Dit is een oude schoolplaat die vroeger in de scholen in Nederland in de klas hing als de kinderen aardrijkskundeles kregen. Deze schoolplaat is door heel veel kinderen gezien. Het is het Chinese kamp in Batavia.
Chinezen in Indonesië
Taalgebruik
In dit artikel worden de aanduidingen gebruikt voor bevolkingsgroepen, die vroeger gebruikelijk waren (bijvoorbeeld “Inlanders” of “vreemde Oosterlingen”). Omdat deze aanduidingen nu niet meer passend zijn, kan dit confronterend zijn. De wijze waarop de Indische samenleving was georganiseerd, was gebaseerd op apartheid. Dit wordt pas goed duidelijk door de oude termen te gebruiken. Deze termen worden dus gebruikt om duidelijk te maken hoe men vroeger naar de verschillende bevolkingsgroepen keek, niet omdat deze termen passend worden geacht.
Inlander: de oorspronkelijk bevolking van Nederlands-Indie (nu Indonesië)
Tionghoa: Indonesiërs van Chinese komaf. (Tiongkok is het woord voor China.) De term “orang Cina” heeft een negatieve klank. Tegenwoordig wordt de Engelse aanduiding (Chinese) door de jongeren niet meer als beledigend gezien.
Europeanen: voornamelijk mensen uit Nederland, maar ook uit Duitsland, Oostenrijk en andere Europese landen
Koelies: contractarbeiders die onder slechte omstandigheden zwaar werk verrichten.
Beeld van Zheng He in Semarang
Cultuur
Als sinds de 13 eeuw vestigden Chinezen zich in Indonesië. Vooral aan de noordkust van Java maken zij onderdeel uit van de geschiedenis en cultuur. Zo stamt de sultan van Cirebon af van Arabische en Chinese voorouders. In Semarang staat een tempel op de plaats waar de Ming-admiraal Zheng He aan wal kwam in 1406. Zheng He was afkomstig uit Yunnan (China) en was een van de personen die de Islam naar Java bracht.
Handel
Vanaf de 17e eeuw haalden de Nederlanders Chinese arbeiders (koelies) naar Indonesië om te werken op de plantages en in de mijnen.
Op de plantages begonnen juist zij vaak kleine winkeltjes en ze bleven altijd een belangrijke rol spelen in de handel.
Chinese koelies in Borneo (Kalimantan)
Geweld en opstanden
Uit de geschiedenis zijn vele botsingen en zelfs moordpartijen bekend. In 1740 bestond de helft van de inwoners van Batavia (Jakarta) uit mensen van Chinese komaf (ongeveer 5000 handelaren en ambachtslieden in de stad en 10.000 koelies (contractarbeiders) buiten de stad). Bij een opstand van de koelies werd er wraak genomen op alle Chinezen met tussen de 5000 en 10.000 doden tot gevolg. Sommige wijken in Jakarta herinneren nog aan deze gebeurtenissen zoals Bidaracina (Bloed der Chinezen) en Tanah Abang (Rode Aarde).
Peranakan en totok
De Chinese bevolking die al eeuwen op Java woont en zich vermengd heeft met de lokale bevolking worden peranakan (halfbloed) genoemd. De Chinezen die later zijn gekomen en meer apart van de Indonesische bevolking leefden werden totok (volbloed) genoemd.
Chinese wijk Batavia 1910
Aparte positie
Binnen de koloniale samenleving hadden de Chinezen een aparte status.
In 1882 wordt in de krant geschreven dat “het leven der Chinezen in vele opzigten zeer verschilt van dat der Europeanen; dat sedert hunne eerste vestiging zij steeds hunne nationaliteit hebben behouden en volgens hun eigen wetten, instellingen en gebruiken hebben geleefd; dat die wetten, instellingen en gebruiken altijd geëerbiedigd geworden zijn; dat zij dus een door den tijd eenigszins gewettigd regt op eerbiediging van deze hunne zeden en gewoonten hebben verkregen;
Zij woonden in aparte wijken en trouwden vooral binnen de eigen gemeenschap. Dit was niet hun eigen keuze. Om dit te begrijpen is iets meer achtergrondinformatie nodig over het koloniale systeem.
De samenleving was door het Nederlandse bestuur opgedeeld in twee groepen:
Nederlanders (en aan Nederlanders gelijkgestelden) en
Inlanders (en aan Inlanders gelijkgestelden).
Chinezen die in Nederlands-Indië waren geboren waren gelijk gesteld aan Inlanders en behoorden dus tot de 2e groep. Daarnaast golden er ook nog aparte regels die alleen van toepassing waren op Chinese inwoners. Zij hadden niet dezelfde rechten en plichten als Inlanders. Zo waren ze niet verplicht herendiensten te verrichten. Ze hadden niet altijd toegang tot de scholen voor Inlanders maar ook niet tot scholen voor Nederlanders. Ook moesten ze verplicht in bepaalde wijken wonen en konden ze alleen op bepaalde trajecten reizen met een speciale pas (dit passen systeem bestond al sinds 1816). Verder moesten ze meer belasting betalen.
Ze konden hier niet aan ontsnappen:
Slechts enkele Chinezen kregen rechten als “gelijkgestelden” aan Nederlanders.
De “landaard”
Het was verboden voor Inlanders of daaraan gelijkgestelden zich te kleden volgens de gewoonten van een andere bevolkingsgroep. Een Chinees mocht zich niet als Inlander kleden of andersom. Ook mochten ze zich niet als Europeaan kleden.
Elke groep viel onder een ander rechtssysteem, regels en wetten. De Nederlandse overheid wees in verschillende plaatsen een “kapitein der Chinezen” aan die verantwoordelijk was belasting te innen en een administratie bij te houden. Ook was hij verantwoordelijk voor het regelen van begrafenissen of de opvang van wezen.
Het onderscheid tussen de bevolkingsgroepen werd goedgepraat door te stellen dat iedereen onderscheiden kan worden “naar landaard” en zijn eigen gebruiken en gewoonten (adat) mocht houden. Het idee dat iedereen de vrijheid heeft zijn eigen cultuur en gewoonten te behouden, is natuurlijk een goed streven, maar als dit betekent dat de ene groep beter wordt behandeld dan de andere, of men verplicht wordt vanwege zijn of haar afkomst een bepaalde cultuur te volgen, dan is dit onderscheid niet geoorloofd, en noemen we dit apartheid.
Soms werd aangenomen dat Chinezen, vanwege hun landaard ook verplicht waren hun haar in een lange vlecht te dragen. Dit was officieel niet het geval:
De staart van den Chinees Sumatra Post 18 februari 1905
Herhaaldelijk wordt in de dagbladen melding gemaakt van requesten, door den een of anderen Chinees aan de Regeering of een hoofd van gewestelijk bestuur gericht, om vergunning zijn staart te mogen afsnijden. Wij zouden wel eens willen weten, schrijft een inzender in het Soer. Hbl.. op welke gronden op die verzoekschriften een afwijzende of toestemmende beschikking is gegeven.
Dat de Regeering op zulk een verzoekschrift niet anders geantwoord heeft, dan dat men voor het afsnijden van dien specialen haartooi geen vergunning noodig heeft, mag men voor zeker aannemen ; daarvoor heeft zij te Batavia de noodige bekwame adviseurs slechts voor het grijpen ; maar ik geloof ook dat er nog bestuursambtenaren zijn die vermeenen, dat het afsnijden van de haarvlecht door Chineezen op straffe van hooge boete verboden wordt bij artikel 2 no, 6 van het politiestrafreglement voor Inlanders, luidende: „Die zich in het openbaar vertoont, vermomd in andere kleederdracht, dan in die van den landaard of de kunne, waartoe hij of zij behoort met uitzondering van gemaskerde of gecostumeerde optochten, wordt gestraft met een boete van zestien tot vijf- en twintig gulden.”
Een haarvlecht behoort niet tot de kleederdracht van een Chinees, evenmin als de eigenaardige baardsik van den Arabier. Evenals men in China Chineezen vindt zonder staart, zoo vindt men in Arabië Arabieren zonder sik. Beide soorten haartooi zijn niet essentieel Chineesch of Arabisch.
De Chinese bevolkingsgroep in Indonesië deed het vaak goed in de handel en economisch ging het hen vaak voor de wind. Dit leidde tot jaloezie.
Op het moment dat er in de kranten werd bericht over pandjeshuizen, geldwoekeraars, illegale gokpraktijken of opiumhandel (dat met een vergunning was toegestaan door de overheid) dan werd vaak geschreven over Chinezen die misbruik maakten van de “naïeve Inlanders”. Bij de Nederlanders heerste het gevoel dat de “onnozele” Inlanders beschermd moesten worden tegen de “sluwe” Chinezen.
Ook staat er in de kranten uit die tijd dat Chinezen elkaar in de handel hielpen door het creëren van monopoly posities en het organiseren van boycotten.
In de krant (Locomotief 1907) probeerde men soms ook de vooroordelen naast de feiten te leggen:
Niet iedereen was het hier mee eens:
De invloed vanuit China
In 1893 kreeg Nederland een nieuwe nationaliteitswet. Door deze wet behielden alleen etnische Nederlanders de Nederlandse nationaliteit in Nederlands-Indië. Iedereen zonder de Nederlandse nationaliteit werd “vreemdeling”. Dit had grote gevolgen. Voor 1893 waren de Inlanders (en ook de Chinezen in Nederlands Indië) civielrechtelijk gezien Nederlanders. Na de nieuwe wet in 1893 waren zij plotsklaps staatloos.
In deze periode gingen Chinezen in Indonesië zich steeds meer organiseren en werden zij zich meer bewust van hun positie en cultuur. In 1900 werd de Tiong Hoa Hwee Koan-organisatie opgericht, die er op gericht was de Chinese bevolking van Nederlands Indië kennis (en trots) bij te brengen. Deze organisatie richtte bijvoorbeeld Chinese scholen op, waar de kinderen in het Chinees les kregen. Doordat het woord “Chinezen” in Indië negatieve klank had gekregen begon men zich vanaf begin 1900 Tionghoa te noemen. Dit is later overgenomen door Soekarno.
Ook in China gingen steeds meer nationalistische gevoelens leven. In China was in 1909 een wet aangenomen waardoor iedereen met Chinese roots automatisch ook de Chinese nationaliteit had. Hierdoor ging de Chinese consul in Nederlands Indië zich bemoeien met “zijn” landgenoten. De invloed van China in Nederlands Indië werd hierdoor versterkt.
Dit was tegen de wens van de Nederlandse regering en o.a om deze reden besloot het Nederlandse bestuur in Nederlands Indië in 1910 het begrip “onderdaan” in te voeren. Niet alleen de Inlanders maar ook de Chinezen die in Nederlands Indië waren geboren, werden toen “onderdanen”. Ze kregen niet de Nederlandse nationaliteit, maar vielen als “onderdaan” wel onder het Nederlandse bestuur. Daarnaast werden er vanaf 1908 vanuit de Nederlandse overheid ook scholen speciaal voor Chinese kinderen opgericht waar ze in het Nederlands les kregen. (Voor de kinderen van Inlanders waren er nog amper scholen, alleen de kinderen van rijke Inlandse families konden naar school.) De Nederlandse overheid probeerde ook op deze wijze meer invloed te houden op de Chinese gemeenschap in Nederlands-Indië en de invloed van de Chinese consul te verminderen.
Na de stichting van de republiek China in 1912 (na een revolutie) namen de nationalistische gevoelens verder toe.
In 1915 gingen ongeveer 16.500 Chinese kinderen naar de scholen van Tiong Hoa Hwee en 8000 kinderen naar de Hollandsch Chineesche scholen.
Vreemde Oosterlingen
Vanaf 1920 werd de wet gewijzigd. De bevolking van Nederlands-Indië werd nu in drie groepen verdeeld: Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. De “Vreemde Oosterlingen” waren vooral Chinezen.
De onafhankelijkheid
Na de onafhankelijkheid van Indonesië (1945) kwam er meer gelijkheid. In de Indonesische nationaliteitswet werd geen onderscheid gemaakt op basis van bevolkingsgroep of “ras”. Iedereen die na de inwerkingtreding van de wet in Indonesië geboren werd, werd automatisch als Indonesische staatsburgers beschouwd.
Bij de soevereiniteitsoverdracht werd ook bepaald wie van de inwoners welke nationaliteit zou krijgen.
Inwoners met de Nederlandse nationaliteit (250.000) die minimaal 6 maanden in Indonesië woonden, konden binnen 2 jaar kiezen voor de Nederlandse of Indonesische nationaliteit.
Alle “Inlanders” (70 miljoen) kregen automatische de Indonesische nationaliteit.
De Chinese inwoners (“Vreemde Oosterlingen”) (ongeveer 2 miljoen) konden ook kiezen voor de Indonesische nationaliteit.
Ongeveer 60% van de Chinese inwoners koos voor de Indonesische nationaliteit, 40% bleef vasthouden aan de Chinese nationaliteit.
Vertrek uit Indonesië
Na de onafhankelijkheid vertrokken veel jonge Chinezen uit Indonesië. Zij werden gezien als handlangers van de Nederlanders en zagen geen toekomst meer in Indonesië. Zij voelden ze zich niet meer thuis in Indonesië.
Discriminatie
Door de Chinese wet dat iedereen van Chinese afkomst automatisch de Chinese nationaliteit had, samen met het feit dat de economie voor meer dan 70% (soms wordt zelfs geschreven dat dit 85% was) in handen was van Chinese investeerders leidde tot wantrouwen.
Daar waar Indonesiërs zich gediscrimineerd voelden ten opzichte van Chinezen in de zakenwereld (het was moeilijk een baan te krijgen in de grotere bedrijven), voelden Chinezen zich in het dagelijks leven gediscrimineerd (ze moesten soms meer belasting betalen, werden niet altijd toegelaten tot de scholen, of moesten steekpenningen of geld betalen om “beschermd” te worden).
Dubbele nationaliteit
Naast de Indonesische nationaliteit hadden Chinese inwoners die hadden gekozen voor de Indonesische nationaliteit, op grond van de Chinese wet ook nog steeds de Chinese nationaliteit. Ze hadden dus een dubbele nationaliteit. Hoewel de wet in Indonesië duidelijk was en er geen onderscheid gemaakt mocht worden op basis van afkomst werd in hun Indonesische identiteitskaart de letter A (asing=buitenlander) geplaatst, wat hen toch weer onderscheidde van “gewone” Indonesiërs.
Risico
Rond 1950 woonden er 78 miljoen mensen in Indonesië, waarvan er 2,5 miljoen de Chinese nationaliteit had. De Indonesische overheid zag dit als een mogelijk risico en wilde af van de dubbele nationaliteit. De Indonesische overheid was bang dat China een te grote invloed kreeg in het land.
De wet van 1958
In 1958 werd het principe dat iedereen die in Indonesië was geboren automatisch de Indonesische nationaliteit kreeg veranderd in het principe dat je de Indonesische nationaliteit verkreeg via je vader. Alleen vondelingen en kinderen van staatloze ouders kregen nog de Indonesische nationaliteit, als ze in Indonesië waren geboren.
Verdrag met China
De Indonesische overheid wilde de verhoudingen met China goed houden, en ging in overleg om een oplossing te vinden voor alle Chinezen met een dubbele nationaliteit of alleen de Chinese nationaliteit. In 1955 sloten China en Indonesië een verdrag waarin werd bepaald dat de in Indonesië woonachtige Chinezen 2 jaar de tijd kregen om te kiezen tussen de Indonesische of Chinese nationaliteit. Zij moesten dan afstand doen van de andere nationaliteit. Ondanks het verdrag was het de vraag of je wel afstand kon doen van de Chinese nationaliteit. Het verdrag werd pas in 1960 door het Indonesische parlement geratificeerd. Iedereen die niet binnen twee jaar koos voor de Indonesische nationaliteit kreeg de nationaliteit van zijn of haar vader.
De overheid grijpt hard in
Nog voor de inwerkingtreding van het verdrag wilde de Indonesische overheid een daad stellen. Op 1 januari 1959 kwam er een harde maatregel die bepaalde dat buitenlanders buiten de grote steden, geen bedrijven of winkels meer mochten hebben. Ook mochten zij zich niet vestigen in bijvoorbeeld Jakarta of Bandung. Deze maatregel raakte de Chinese gemeenschap hard. Juist zij hadden vaak eigen bedrijven en winkels. Ruim 300.000 Chinese inwoners raakten hun inkomsten kwijt. Ongeveer 40.000 van hen besloot hierop terug te keren naar China.
Er wordt gezegd dat deze maatregel niet in de steden gold omdat dit de economie te hard zou treffen. In de grote steden was zo’n groot deel van de handel in Chinese handen dat dit niet op korte termijn door Indonesiërs kon worden overgenomen.
De maatregel werd een jaar later teruggedraaid: Chinezen mochten hun winkels weer openen als zij het Indonesische staatsburgerschap aannamen. Zo’n 75.000 Chinezen namen hierop de Indonesische nationaliteit aan.
Communisme
De koude oorlog was in volle gang. Binnen Indonesië leidde dit tot spanningen. Er was een communistische partij (tot sterk ongenoegen van de VS) maar er waren ook sterke anticommunistische stromingen.
Na januari 1961 werden Chinezen die een dubbele nationaliteit hadden, steeds meer beschouwd als communist, als onderdanen van communistisch China. Hun sterke positie in het economische leven maakte hen ook al weinig geliefd. Er waren anti-chinezen onlusten en vernielingen. Chinese bewoners werden slachtoffer van rellen.
Op 1 oktober 1965 was er een couppoging in Indonesië en werden 6 generaals vermoord. Soeharto greep de macht en gaf “de communisten” de schuld. Iedereen die communist zou zijn werd opgepakt of vermoord. Tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen werden vermoord. De Chinezen werden door veel Indonesiërs als “communisten” gezien en waren ook onder de slachtoffers. Velen van hen besloten dan ook Indonesië te verlaten.
Nieuwe harde maatregelen
Na 1965 werd het de Chinezen in Indonesië heel moeilijk gemaakt. Een tijd lang konden ze niet meer de Indonesische nationaliteit aanvragen. De diplomatieke banden werden verbroken.
Nadat het weer mogelijk was de Indonesische nationaliteit aan te vragen werd de aanvraag niet altijd ingewilligd. Er waren veel administratieve belemmeringen. Slechts één derde van de Chinezen die tussen 1960-1970 het Indonesische staatsburgerschap hebben aangevraagd, hebben het gekregen.
In 1967 besloot Soeharto in een decreet dat de Chinese bevolkingsgroep weer met “cina” (met een negatieve klank uit de koloniale tijd) moest worden aangeduid en niet meer met Tionghoa. Pas in 2014 is dit teruggedraaid
Chinese Indonesiërs werden gedwongen Indonesische namen aan te nemen. De Chinese taal werd verboden. Winkels geplunderd en Chinese verenigingen en scholen werden gesloten. Het verdrag met China over het aannemen van de Indonesische nationaliteit werd door Suharto geschrapt. De diplomatieke betrekkingen met China werden bevroren.
Op verschillende plekken in Indonesië troffen de lokale autoriteiten nog extra anti-Chinese maatregelen.
Zo werd in Oost-Java aan Chinezen extra belasting opgelegd, en in West Kalimantan werden geen Chinezen meer toegelaten en de Chinezen die er al waren (bijna 20% van de bevolking) mochten geen handel meer drijven.
Ondanks deze maatregelen bleef de Chinese bevolkingsgroep een belangrijke economische machtsfactor tussen de 70-85% van het kapitaal was in hun handen.
Vertrek
In 1966 stuurde China schepen om hun onderdanen uit Indonesië op te halen. Tussen 1960 en 1970 werden 200.000 Chinezen het land uitgezet. Rond 1970 wonen er ongeveer drie miljoen mensen met Chinese roots in Indonesië. Eén miljoen daarvan was Indonesisch staatsburger.
Taiwan
Een deel van hen was afkomstig uit Taiwan. Omdat Indonesië Taiwan niet als land erkent, waren zij staatloos. Kinderen van staatlozen die in Indonesië werden geboren kregen op basis van de Indonesische wet automatisch de Indonesische nationaliteit.
Terugkeer
Veel Chinezen die rond 1965 Indonesië hadden verlaten probeerden rond 1970-1975 weer terug te komen. Dit wilde Indonesië niet. Het idee bestond dat zij gestuurd werden door de Chinese regering.
Eind jaren 70
Eind jaren 70 was de situatie nog niet gewijzigd. De Chinese minderheid had over het algemeen een hogere levensstandaard, maar hun persoonlijke leven werd nog steeds beperkt door de maatregelen die Soeharto had ingevoerd. Het BKMC (Badan Koordinasi Masalah Cina) werd in de jaren 70 in het leven geroepen. Dit was een orgaan van de Indonesische overheid om de “Chinese kwestie” te coördineren. Langzaamaan nam men steeds meer de Indonesische nationaliteit aan. Schattingen uit deze tijd geven aan dat rond de 80% van de investeringskredieten naar het Chinese zakenleven gingen. Zij hadden nog steeds een essentiële positie in de handel en het bankwezen.
Na 1980
Begin jaren 80 wordt er nog een laatste poging gedaan om er voor te zorgen dat de Chinese minderheid in Indonesië afstand doet van de Chinese nationaliteit. Er kwam een nieuwe regeling. Men moest nu kiezen: of men neemt de Indonesische nationaliteit aan of men vertrekt naar China. Vanaf 1 april 1980 gaat de registratie van start en in augustus 1980 hebben al een half miljoen mensen zich geregistreerd. Hoewel in de regeling niet was bepaald dat voor de registratie veel betaald moest worden, kwam het in de praktijk voor dat lokale autoriteiten veel geld vroegen om de Indonesische nationaliteit te kunnen verkrijgen. Ondanks deze corruptie hebben uiteindelijk bijna alle Chinese inwoners de Indonesische nationaliteit aangenomen. Zolang Soeharto aan de macht was, bleven de beperkingen die hen in hun persoonlijke leven raakten van kracht.
Na 1998
In 1998 kwam er een einde aan het bewind van Soeharto. Bij de demonstraties die het einde van zijn macht inleidden, zagen sommige mensen met slechte bedoelingen hun kans schoon en gingen over tot plunderingen en brandstichting. Ook hier was de Chinese bevolkingsgroep het doelwit.
Toen Indonesië na het vertrek van Soeharto democratisch werd, kwam er ook meer aandacht voor de positie van minderheden.
In het jaar 2000 werden de beperkingen die voor de Chinese minderheid golden opgeheven. Chinese namen waren weer toegestaan en het vieren van Chinese feestdagen was niet meer verboden. Integendeel, Chinees nieuw jaar werd zelfs een nationale feestdag waarop iedereen in Indonesië vrij is.
Er wordt geschat dat op dit moment tussen de 1% en 4% van de bevolking van Chinese afkomst is.
Kinderen zonder ouders werden vroeger in Indonesië in de meeste gevallen opgevangen binnen de familie. Weeshuizen zijn geïntroduceerd in de koloniale tijd. Niet alleen om de kinderen opvang te geven maar ook met het idee hierdoor invloed te kunnen uitoefenen op de opvoeding en scholing van deze kinderen.
Als kinderen door omstandigheden niet bij hun ouders kunnen opgroeien zijn zij het slechtste af in een weeshuis. Het steunen van gezinnen, pleegzorg of als het echt niet anders kan gezinsvervangende gezinshuizen is een veel betere optie. Helaas zijn weeshuizen nu een nieuw verdienmodel geworden.
Vanuit het Westen gaan toeristen tijdens hun vakantie graag op bezoek in weeshuizen of gaan zij hier een korte periode vrijwilligerswerk doen. Zij betalen voor hun verblijf of voor de optredens van de kinderen of de producten die de kinderen knutselen.
Doordat een weeshuis hiermee veel geld kan verdienen is het hebben van een weeshuis lucratief. Door de vraag vanuit het Westen wordt er minder geïnvesteerd in hulp aan huis, in pleegzorg en gezinshuizen en worden weeshuizen in stand gehouden of zelfs speciaal voor het toerisme opgericht. Meer dan 80% van de kinderen in weeshuizen in arme landen zijn geen wees hebben nog een ouder.
Toerisme en westers geld kan hierdoor bijdragen aan de uitbuiting van kinderen en belemmert hun toekomst in plaats van dat het hun kansen biedt.
Door de vele mensen die het weeshuis bezoeken en de vrijwilligers die komen en gaan ontstaat hechtingsproblematiek. Kinderen hebben juist behoefte aan vaste verzorgers en privacy. Ook lopen de kinderen risico’s omdat je niet weet of deze toeristen in Nederland een verklaring van goed gedrag zouden kunnen krijgen.
Kinderen horen naar school te gaan. Geen liedjes te zingen voor toeristen of knutselwerkjes te maken voor de verkoop. Ook zij hebben recht op privacy, veiligheid en een privé-en gezinsleven.
Een bezoek aan een weeshuis doet meer kwaad dan goed. Zet je in voor kwetsbare gezinnen en gemeenschappen, zodat de kinderen gewoon thuis kunnen blijven wonen.
Bij het lezen van het boek “Partini, Recollections of a Mangkunagaran Princess” valt het volgende op:
Prinses Partini vertelt bij het vertellen van haar levensverhaal dat toen ze kinderen kreeg haar vader vroeg of hij één van haar kinderen mocht opvoeden. Dit weigerde ze. Dit werd anders toen ze een tweeling kreeg: “But when the twins arrived I had to comply with father’s request, especially since according to ancient Javanese tradition, twins were not allowed to be brought up together. “
Omdat ze ver weg woont houdt ze contact met haar vader per brief. Ze schrijven elkaar over de tweeling en het valt op dat de kinderen hetzelfde meemaken (ze vallen bijvoorbeeld beiden uit hun bedje). Na vier jaar wordt de tweeling weer herenigd. Ze spreken dan niet meer dezelfde taal, maar dit is geen enkel probleem; de broertjes gaan door met hun leven alsof er niets gebeurd is.
Hoe zit het met deze oude Javaanse traditie?
Er bestaan inderdaad meer verhalen en mythes over tweelingen. Gelukkig worden deze mythes nu niet meer geloofd.
Vroegere tijden
In vroegere tijden werd de geboorte van een tweeling in verschillende delen van Indonesië gezien als een ramp voor de ouders en zelfs het hele dorp. Op Bali was het gebruik dat de ouders met de pasgeboren tweeling het dorp moesten verlaten totdat het dorp, na het brengen van vele offers, na 42 dagen weer “rein” was. Het krijgen van een tweeling was voorbehouden aan de vorst en als gewone burgers een tweeling kregen werd dit gezien als belediging. Er werd daarom voor gekozen één van de tweeling zo verweg als mogelijk te laten opgroeien totdat hij of zij volwassen was. Ook zijn er streken in Indonesië waar de geboorte van een tweeling juist gezien werd als een zegen van de goden.
De geboorte van tweelingen was omgeven met veel bijgeloof.
Samen opgroeien
Een van de oude tradities is dat tweelingen niet samen mogen opgroeien. Het idee is dat als je de tweeling samenhoudt ze ziek zullen worden.
Er zijn veel verhalen over tweelingen die gescheiden zijn en waarvan één bij een familielid is ondergebracht. Volgens de oude traditie (adat) is het beter een tweeling de eerste vier jaar van hun leven te scheiden. Nu gebeurt dit niet meer, maar vroeger was dit de praktijk.
Nu lees je in de meer recente adviezen dat je de kinderen wel samen kunt laten opgroeien. Het advies is wel hen naar aparte klassen te laten gaan op school omdat dit beter is voor hun ontwikkeling. Het feit dat tweelingen sneller ziek zijn, wordt uitgelegd doordat ze veel samen zijn en dus elkaar sneller besmetten of het zelfde eten en dus als er iets met het eten is, zij hier beiden ziek van worden.
De placenta
Als de tweeling geen placenta heeft gedeeld is het belangrijk de placenta’s apart te begraven. Als je dit niet doet zullen de kinderen later met elkaar willen trouwen. Deze traditie bestaat nog steeds.
Het oudste kind
Binnen de Indonesische cultuur is het belangrijk te weten wie van de broers of zussen binnen een gezin de oudste is: de oudste noemt de jongere zus of broer “adik” en de jongere broer of zus noemt de oudere “kakak”. De jongere broer of zus is aan de oudere broer of zus respect verschuldigd.
Bij tweelingen wordt dit omgedraaid. Er wordt gezegd dat het oudste kind eigenlijk het tweede kind is, omdat het kind dat als tweede wordt geboren altijd de ander heeft geholpen als eerste geboren te worden. Bij een tweeling wordt de jongste om deze reden de oudste en dus “kakak” genoemd, en de eerstgeborene wordt gezien als jongste en dus “adik” genoemd.
Tweeling-gen
Tot slot is er nog de mythe dat alleen een mannelijk tweeling het “tweeling-gen” doorgeeft en zelf ook tweelingen zal krijgen. Ook deze mythe berust niet op waarheid, maar wordt nog steeds door veel mensen geloofd.
Denk je aan Indonesië dan denk je aan lekker eten.
Waar we in Nederland al snel over het weer praten als we even een praatje maken, gaat het gesprek in Indonesië snel over eten. Heerlijk recepten uitwisselen of delen wat je het liefste eet. Gezellig lekker kletsen.
Nu kennen we het Indonesische eten dat we bij de Chinees halen, maar dat haalt het natuurlijk niet bij het echte Indonesische eten. Verse ingrediënten die soms uit eigen tuin worden gehaald of dichtbij zijn verbouwd en geoogst. Vegetarische gerechten zoals Sayur Lodeh of lekkere gerechten met kip.
Symboliek
Op Java is ook het eten rijk aan symboliek. Wist je dat Sayur Lodeh het liefst met zeven verschillende ingrediënten wordt bereid? In moeilijke tijden wordt het gegeten in een poging om iets dat onvermijdelijk lijkt toch af te wenden of af te zwakken.
Krijg je al trek?
Lijkt je het leuk om een kijkje te nemen in een echte Javaanse keuken? En samen een echt Javaans gerecht te bereiden? Dat kan, grijp je kans en geef je op:
Je krijgt van te voren een lijstje met de boodschappen die je moet halen. Je krijgt een link via zoom en maakt contact met Pardi en Dwi in Jogjakarta en samen gaan jullie koken, in het Engels. Jij in Nederland, zij in Jogja.
Het laatste jaar hebben Pardi en Dwi met al veel mensen gezellig gekookt. Voordat je begint lijkt het misschien wat awkward, maar gewoon doen, met familie of vrienden als groepje, of alleen. (Ook een leuke manier om je kinderen kennis te laten maken met Indonesië)
Na afloop eet je lekker en heb je er een mooie belevenis bij, fijn om er toch even “uit” te kunnen. We hebben Indonesië al lang genoeg moeten missen.
kosten: 15 euro (alles je het samen met vrienden doet, deel je dit bedrag samen)
Door de pandemie zijn veel mensen hun werk kwijt geraakt in Indonesië. Pardi en Dwi worden bij de voorbereiding van de workshop geassisteerd door een gezin dat steun kan gebruiken. Zo krijgt je geld een goede bestemming!
Als je als toerist naar Indonesië gaat leer je veel van je geboorteland kennen. De vriendelijke mensen, de prachtige natuur.
Maar hoe leven de Indonesiërs nu echt in de kampungs van Jakarta? Om als toerist het echte leven te leren kennen is niet makkelijk. Als je het geluk hebt dat je je familie hebt gevonden kun je het echte leven bij hen vinden, als je het goed met ze kunt vinden.
Heb je je familie nog niet gevonden en/of mis je Indonesië? Een makkelijke en leuke manier om een inkijkje te krijgen in het echte leven in een wijk in Jakarta is door de documentaire en film “de stand van de zon, de maan en de sterren” te bekijken. Een echte aanrader.
Gedurende 12 jaar is het gezin Sjamsudin in Jakarta gevolgd door een cameraploeg (ongeveer in de periode 1998-2010). Het resultaat is een prachtige film over het lief en leed dat zij meemaken. Ook geeft het een goed inzicht in het leven in Indonesië.
Het laatste deel (de stand van de sterren) vind je op internet:
Hoewel het ministerie onlangs bekend heeft gemaakt dat er meer dan 36 miljoen euro vrij wordt gemaakt voor een landelijke expertisecentrum, maar er nog steeds geen geld beschikbaar wordt gesteld voor individuele zoektochten en DNA-onderzoek, zit er toch wat vooruitgang in de mogelijkheden om de moeders in Indonesië en geadopteerden in Nederland te ondersteunen.
Geld voor projecten
Na lang wachten heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid onze subsidieaanvraag verwerkt en volledig -zonder enige opmerking of aanpassing- goedgekeurd!
Wat zijn wij enorm blij met dit goede nieuws!
Dit betekent dat we per direct kunnen beginnen met de uitvoering van verschillende projecten in Indonesië!
Vind je het leuk mee te helpen bij de uitvoering van deze projecten in Indonesië?
Wil je meedenken over de nadere invulling? Vindt je het leuk contact te leggen met de vrijwilligers in Indonesië? Kan je goed samenwerken en ben je resultaatgericht?
Stuur ons een mail en geef aan welk project je voorkeur heeft:
1. Professionalisering veldwerk in Indonesië
Met dit project vergroten we de professionaliteit en deskundigheid van de vrijwilligers in Indonesië zodat we geadopteerden en hun biologische familie beter kunnen ondersteunen en helpen.
We hebben geld gekregen om een vijfdaagse cursus op te zetten in Indonesië waarbij de vrijwilligers les krijgen van Nederlandse en Indonesische docenten.
De vrijwilligers leren over de achtergrond van de geadopteerden, de privacywetging, de zoekmogelijkheden, maar ook hoe zij helder en duidelijk kunnen communiceren met mensen in een kwetsbare positie en planmatig kunnen werken en rapporteren.
Mentoren zullen worden opgeleid om geadopteerden bij te staan wanneer de moeder of biologische familie is gevonden. Zij kunnen helpen misverstanden te voorkomen en hebben oog voor cultuurverschillen en mogelijke afhankelijkheidsrelaties.
Een vertrouwenspersoon kan worden ingeschakeld indien er onverhoopt toch iets niet goed is gegaan en de geadopteerde en/of moeder hierbij hulp nodig heeft.
Aan de cursus kunnen de vrijwilligers (veldwerkers, mentoren en vertrouwenspersonen) uit Indonesië deelnemen. Aan het eind van de opleiding onderschrijven zij gedragsregels, en ontvangen zij een certificaat.
2. Het (verder) in kaart brengen van de zoekmogelijkheiden
Aan de hand van informatie die nu al bekend is, gecombineerd met de adviezen van deskundigen in Indonesië wordt inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden er zijn.
We ontwikkelen een stappenplan aan de hand waarvan elke geadopteerde en familie in Indonesië inzichtelijk kan krijgen wat er nog mogelijk is en wat al geprobeerd is.
3. Het ontwikkelen van een database
Met een programmeur in Indonesië ontwikkelen we een database waarmee het zoeken in documenten systematischer kan verlopen en er makkelijker verbanden kunnen worden gelegd. Vanzelfsprekend moet deze database voldoen aan alle Europese en Indonesische wetgeving op dit gebied.
4. Het opzetten van een website in Indonesië en het voeren van een mediacampagne
Via een nieuwe website en mediacampagne in Indonesië roepen we moeders en hun familie op om zich te melden en proberen we het taboe wat er nog op adoptie rust te doorbreken.
5. Het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal voor de moeders
Met behulp van Indonesische grafisch designers ontwikkelen we voorlichtingsmateriaal met behulp van tekeningen en stripverhalen (om ook de analfabete moeders te kunnen bereiken) aan de hand waarvan de moeders kunnen worden voorgelicht over DNA-onderzoek.
Voor elk project geldt:
Vrijwilligers in Nederland komen slechts in aanmerking voor een onkostenvergoeding (op basis van gemaakte noodzakelijke kosten.)
Zelf ontvangen we als bestuursleden geen enkele vergoeding.
Doe je mee?
Zoals je kunt lezen zal het uitvoeren van deze projecten veel tijd gaan kosten en zijn we dringend op zoek naar serieuze helpende handen.
Dus ben jij die serieuze kandidaat die tijd over heeft en het leuk zou vinden om ons hierbij geheel vrijwillig te helpen?
De meeste adopties zijn in Jakarta geregeld. Veel moeders kwamen oorspronkelijk niet uit Jakarta. Toch komt bijna elke geadopteerde namen van instanties en adressen uit Jakarta tegen in de adoptiepapieren.
Jakarta is een snel groeiende stad. Elk jaar vertrekken veel mensen uit de dorpen naar de grote stad om werk te zoeken. In de dorpen is de sociale structuur hecht. Families wonen vaak al generatie op generatie in hetzelfde dorp. Iedereen kent elkaar. In de grote stad is dit heel anders.
In Jakarta wonen mensen uit heel Indonesië. De mensen uit de dorpen op zoek naar werk hebben niet veel geld en komen in de arme wijken terecht, telkens op zoek naar een beter baantje en een beter plekje. Mensen wonen daarom niet lang op dezelfde plek. De sociale structuur is hierdoor in de stad minder hecht. Men blijft sterkere banden voelen met de geboortedorpen en probeert als het kan met de feestdagen terug te keren naar het dorp en ook als men ouder wordt, kiest men er vaak voor de oude dag weer in het dorp door te brengen.
Jakarta heeft zich als stad enorm ontwikkeld de afgelopen decennia. In 1970 woonden er 5 miljoen mensen in Jakarta, nu ongeveer 10 miljoen (in de regio Jakarta woonden 8 miljoen rond 1970, nu zelfs 30 miljoen) mensen. De stad ziet er heel anders uit. Veel woonwijken in het centrum zijn afgebroken en grote wolkenkrabbers en winkelcentra zijn hier voor in de plaats gekomen.
Heb je alleen maar gegevens uit Jakarta in je dossier staan dan begrijp je dat je zoektocht heel moeilijk zal zijn. Waar je in een dorp oude adressen vaak gewoon terugvindt en in de dorpen vaak wel familieleden treft, is dit in Jakarta heel anders.
Adressen bestaan vaak niet meer, huizen en wijken zijn afgebroken en als je al een adres terugvindt dan wonen hier al weer andere mensen, die hier nog niet woonden in de jaren 70 of 80 en je dus ook niet verder kunnen helpen.
Moeders die nog maar net in Jakarta woonden waren vaak nog in het bezit van een identiteitskaart uit het dorp. Als je geluk hebt zijn deze gegevens terug te vinden in je adoptiepapieren en is het dorp waar je moeder oorspronkelijk vandaan komt in de papieren vermeld.
Vind je alleen gegevens uit Jakarta in je dossier dan is de kans helaas groot dat er geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden.
Een zoektocht in een dorp heeft zoveel meer kans van slagen.
In Indonesië en dan vooral op Java hebben veel mensen geen achternaam. De naam (of de namen) die men heeft, is officieel een voornaam.
De enige naam die je dan hebt, is de naam of namen die je ouders je geven, niets meer en niets minder.
Dit is lastig omdat je aan deze gegeven naam, de familiebanden niet kunt zien. Pas na doorvragen weet je wie familie is van wie.
Hoe gaat dit in officiële papieren? Soms wordt in de hokjes voor de voor- en achternaam dezelfde naam ingevuld, soms wordt het vakje waar je je achternaam moet invullen leeg gelaten.