Chinezen in Indonesië
Taalgebruik
In dit artikel worden de aanduidingen gebruikt voor bevolkingsgroepen, die vroeger gebruikelijk waren (bijvoorbeeld “Inlanders” of “vreemde Oosterlingen”). Omdat deze aanduidingen nu niet meer passend zijn, kan dit confronterend zijn. De wijze waarop de Indische samenleving was georganiseerd, was gebaseerd op apartheid. Dit wordt pas goed duidelijk door de oude termen te gebruiken. Deze termen worden dus gebruikt om duidelijk te maken hoe men vroeger naar de verschillende bevolkingsgroepen keek, niet omdat deze termen passend worden geacht.
-
- Inlander: de oorspronkelijk bevolking van Nederlands-Indie (nu Indonesië)
- Tionghoa: Indonesiërs van Chinese komaf. (Tiongkok is het woord voor China.) De term “orang Cina” heeft een negatieve klank. Tegenwoordig wordt de Engelse aanduiding (Chinese) door de jongeren niet meer als beledigend gezien.
- Europeanen: voornamelijk mensen uit Nederland, maar ook uit Duitsland, Oostenrijk en andere Europese landen
- Koelies: contractarbeiders die onder slechte omstandigheden zwaar werk verrichten.
Cultuur
Als sinds de 13 eeuw vestigden Chinezen zich in Indonesië. Vooral aan de noordkust van Java maken zij onderdeel uit van de geschiedenis en cultuur. Zo stamt de sultan van Cirebon af van Arabische en Chinese voorouders. In Semarang staat een tempel op de plaats waar de Ming-admiraal Zheng He aan wal kwam in 1406. Zheng He was afkomstig uit Yunnan (China) en was een van de personen die de Islam naar Java bracht.
Handel
Vanaf de 17e eeuw haalden de Nederlanders Chinese arbeiders (koelies) naar Indonesië om te werken op de plantages en in de mijnen.
Op de plantages begonnen juist zij vaak kleine winkeltjes en ze bleven altijd een belangrijke rol spelen in de handel.
Geweld en opstanden
Uit de geschiedenis zijn vele botsingen en zelfs moordpartijen bekend. In 1740 bestond de helft van de inwoners van Batavia (Jakarta) uit mensen van Chinese komaf (ongeveer 5000 handelaren en ambachtslieden in de stad en 10.000 koelies (contractarbeiders) buiten de stad). Bij een opstand van de koelies werd er wraak genomen op alle Chinezen met tussen de 5000 en 10.000 doden tot gevolg. Sommige wijken in Jakarta herinneren nog aan deze gebeurtenissen zoals Bidaracina (Bloed der Chinezen) en Tanah Abang (Rode Aarde).
De Chinese bevolking die al eeuwen op Java woont en zich vermengd heeft met de lokale bevolking worden peranakan (halfbloed) genoemd. De Chinezen die later zijn gekomen en meer apart van de Indonesische bevolking leefden werden totok (volbloed) genoemd. Binnen de koloniale samenleving hadden de Chinezen een aparte status. In 1882 wordt in de krant geschreven dat “het leven der Chinezen in vele opzigten zeer verschilt van dat der Europeanen; dat sedert hunne eerste vestiging zij steeds hunne nationaliteit hebben behouden en volgens hun eigen wetten, instellingen en gebruiken hebben geleefd; dat die wetten, instellingen en gebruiken altijd geëerbiedigd geworden zijn; dat zij dus een door den tijd eenigszins gewettigd regt op eerbiediging van deze hunne zeden en gewoonten hebben verkregen; Zij woonden in aparte wijken en trouwden vooral binnen de eigen gemeenschap. Dit was niet hun eigen keuze. Om dit te begrijpen is iets meer achtergrondinformatie nodig over het koloniale systeem. De samenleving was door het Nederlandse bestuur opgedeeld in twee groepen: Chinezen die in Nederlands-Indië waren geboren waren gelijk gesteld aan Inlanders en behoorden dus tot de 2e groep. Daarnaast golden er ook nog aparte regels die alleen van toepassing waren op Chinese inwoners. Zij hadden niet dezelfde rechten en plichten als Inlanders. Zo waren ze niet verplicht herendiensten te verrichten. Ze hadden niet altijd toegang tot de scholen voor Inlanders maar ook niet voor scholen voor Nederlanders. Ook moesten ze verplicht in bepaalde wijken wonen en konden ze alleen op bepaalde trajecten reizen met een speciale pas (dit passen systeem bestond al sinds 1816). Verder moesten ze meer belasting betalen. Slechts enkele Chinezen kregen rechten als “gelijkgestelden” aan Nederlanders. Het was verboden voor Inlanders of daaraan gelijkgestelden zich te kleden volgens de gewoonten van een andere bevolkingsgroep. Een Chinees mocht zich niet als Inlander kleden of andersom. Ook mochten ze zich niet als Europeaan kleden. Het onderscheid tussen de bevolkingsgroepen werd goedgepraat door te stellen dat iedereen onderscheiden kan worden “naar landaard” en zijn eigen gebruiken en gewoonten (adat) mocht houden. Het idee dat iedereen de vrijheid heeft zijn eigen cultuur en gewoonten te behouden, is natuurlijk een goed streven, maar als dit betekent dat de ene groep beter wordt behandeld dan de andere, of men verplicht wordt vanwege zijn of haar afkomst een bepaalde cultuur te volgen, dan is dit onderscheid niet geoorloofd, en noemen we dit apartheid. Soms werd aangenomen dat Chinezen, vanwege hun landaard ook verplicht waren hun haar in een lange vlecht te dragen. Dit was officieel niet het geval: +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Herhaaldelijk wordt in de dagbladen melding gemaakt van requesten, door den een of anderen Chinees aan de Regeering of een hoofd van gewestelijk bestuur gericht, om vergunning zijn staart te mogen afsnijden. Wij zouden wel eens willen weten, schrijft een inzender in het Soer. Hbl.. op welke gronden op die verzoekschriften een afwijzende of toestemmende beschikking is gegeven. Dat de Regeering op zulk een verzoekschrift niet anders geantwoord heeft, dan dat men voor het afsnijden van dien specialen haartooi geen vergunning noodig heeft, mag men voor zeker aannemen ; daarvoor heeft zij te Batavia de noodige bekwame adviseurs slechts voor het grijpen ; maar ik geloof ook dat er nog bestuursambtenaren zijn die vermeenen, dat het afsnijden van de haarvlecht door Chineezen op straffe van hooge boete verboden wordt bij artikel 2 no, 6 van het politiestrafreglement voor Inlanders, luidende: „Die zich in het openbaar vertoont, vermomd in andere kleederdracht, dan in die van den landaard of de kunne, waartoe hij of zij behoort met uitzondering van gemaskerde of gecostumeerde optochten, wordt gestraft met een boete van zestien tot vijf- en twintig gulden.” ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ De Chinese bevolkingsgroep in Indonesië deed het vaak goed in de handel en economisch ging het hen vaak voor de wind. Dit leidde tot jaloezie. Ook staat er in de kranten uit die tijd dat Chinezen elkaar in de handel hielpen door het creëren monopoly posities en het organiseren van boycotten. In de krant (Locomotief 1907) probeerde men soms ook de vooroordelen naast de feiten te leggen: Niet iedereen was het hier mee eens: In 1893 kreeg Nederland een nieuwe nationaliteitswet. Door deze wet behielden alleen etnische Nederlanders de Nederlandse nationaliteit in Nederlands-Indië. Iedereen zonder de Nederlandse nationaliteit werd “vreemdeling”. Dit had grote gevolgen. Voor 1893 waren de Inlanders (en ook de Chinezen in Nederlands Indië) civielrechtelijk gezien Nederlanders. Na de nieuwe wet in 1893 waren zij plotsklaps staatloos. In deze periode gingen Chinezen in Indonesië zich steeds meer organiseren en werden zij zich meer bewust van hun positie en cultuur. In 1900 werd de Tiong Hoa Hwee Koan-organisatie opgericht, die er op gericht was de Chinese bevolking van Nederlands Indië kennis (en trots) bij te brengen. Deze organisatie richtte bijvoorbeeld Chinese scholen op, waar de kinderen in het Chinees les kregen. Doordat het woord “Chinezen” in Indië negatieve klank had gekregen begon men zich vanaf begin 1900 Tionghoa te noemen. Dit is later overgenomen door Soekarno. Ook in China gingen steeds meer nationalistische gevoelens leven. In China was in 1909 een wet aangenomen waardoor iedereen met Chinese roots automatisch ook de Chinese nationaliteit had. Hierdoor ging de Chinese consul in Nederlands Indië zich bemoeien met “zijn” landgenoten. De invloed van China in Nederlands Indië werd hierdoor versterkt. Dit was tegen de wens van de Nederlandse regering en o.a om deze reden besloot het Nederlandse bestuur in Nederlands Indië in 1910 het begrip “onderdaan” in te voeren. Niet alleen de Inlanders maar ook de Chinezen die in Nederlands Indië waren geboren, werden toen “onderdanen”. Ze kregen niet de Nederlandse nationaliteit, maar vielen als “onderdaan” wel onder het Nederlandse bestuur. Daarnaast werden er vanaf 1908 vanuit de Nederlandse overheid ook scholen speciaal voor Chinese kinderen opgericht waar ze in het Nederlands les kregen. (Voor de kinderen van Inlanders waren er nog amper scholen, alleen de kinderen van rijke Inlandse families konden naar school.) De Nederlandse overheid probeerde ook op deze wijze meer invloed te houden op de Chinese gemeenschap in Nederlands-Indië en de invloed van de Chinese consul te verminderen. Na de stichting van de republiek China in 1912 (na een revolutie) namen de nationalistische gevoelens verder toe. In 1915 gingen ongeveer 16.500 Chinese kinderen naar de scholen van Tiong Hoa Hwee en 8000 kinderen naar de Hollandsch Chineesche scholen. Vanaf 1920 werd de wet gewijzigd. De bevolking van Nederlands-Indië werd nu in drie groepen verdeeld: Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. De “Vreemde Oosterlingen” waren vooral Chinezen. Na de onafhankelijkheid van Indonesië kwam er meer gelijkheid. In de Indonesische nationaliteitswet werd geen onderscheid gemaakt op basis van bevolkingsgroep of “ras”. Iedereen die na de inwerkingtreding van de wet in Indonesië geboren werd, werd automatisch als Indonesische staatsburgers beschouwd. Bij de soevereiniteitsoverdracht werd ook bepaald wie van de inwoners welke nationaliteit zou krijgen. Ongeveer 60% van de Chinese inwoners koos voor de Indonesische nationaliteit, 40% bleef vasthouden aan de Chinese nationaliteit. Na de onafhankelijkheid vertrokken veel jonge Chinezen uit Indonesië. Zij werden gezien als handlangers van de Nederlanders en zagen geen toekomst meer in Indonesië. Zij voelden ze zich niet meer thuis in Indonesië. Door de Chinese wet dat iedereen van Chinese afkomst automatisch de Chinese nationaliteit had, samen met het feit dat de economie voor meer dan 70% (soms wordt zelfs geschreven dat dit 85% was) in handen was van Chinese investeerders leidde tot wantrouwen. Daar waar Indonesiërs zich gediscrimineerd voelden ten opzichte van Chinezen in de zakenwereld (het was moeilijk een baan te krijgen in de grotere bedrijven), voelden Chinezen zich in het dagelijks leven gediscrimineerd (ze moesten soms meer belasting betalen, werden niet altijd toegelaten tot de scholen, of moesten steekpenningen of geld betalen om “beschermd” te worden). Naast de Indonesische nationaliteit hadden ook Chinese inwoners die hadden gekozen voor de Indonesische nationaliteit, op grond van de Chinese wet ook nog steeds de Chinese nationaliteit. Ze hadden dus een dubbele nationaliteit. Hoewel de wet in Indonesië duidelijk was en er geen onderscheid gemaakt mocht worden op basis van afkomst werd in hun Indonesische identiteitskaart de letter A (asing=buitenlander) geplaatst, wat hen toch weer onderscheidde van “gewone” Indonesiërs. Rond 1950 woonden er 78 miljoen mensen in Indonesië, waarvan er 2,5 miljoen de Chinese nationaliteit had. De Indonesische overheid zag dit als een mogelijk risico en wilde af van de dubbele nationaliteit. De Indonesische overheid was bang dat China een te grote invloed kreeg in het land. In 1958 werd het principe dat iedereen die in Indonesië was geboren automatisch de Indonesische nationaliteit kreeg veranderd in het principe dat je de Indonesische nationaliteit verkreeg via je vader. Alleen vondelingen en kinderen van staatloze ouders kregen de Indonesische nationaliteit nog als ze in Indonesië waren geboren. De Indonesische overheid wilde de verhoudingen met China goed houden, en ging in overleg om een oplossing te vinden voor alle Chinezen met een dubbele nationaliteit of alleen de Chinese nationaliteit. In 1955 sloten China en Indonesië een verdrag waarin werd bepaald dat de in Indonesië woonachtige Chinezen 2 jaar de tijd kregen om te kiezen tussen de Indonesische of Chinese nationaliteit. Zij moesten dan afstand doen van de andere nationaliteit. Ondanks het verdrag was het de vraag of je wel afstand kon doen van de Chinese nationaliteit. Het verdrag werd pas in 1960 door het Indonesische parlement geratificeerd. Iedereen die niet binnen twee jaar koos voor de Indonesische nationaliteit kreeg de nationaliteit van zijn of haar vader. Nog voor de inwerkingtreding van het verdrag wilde de Indonesische overheid een daad stellen. Op 1 januari 1959 kwam er een harde maatregel die bepaalde dat buitenlanders buiten de grote steden, geen bedrijven of winkels meer mochten hebben. Ook mochten zij zich niet vestigen in bijvoorbeeld Jakarta of Bandung. Deze maatregel raakte de Chinese gemeenschap hard. Juist zij hadden vaak eigen bedrijven en winkels. Ruim 300.000 Chinese inwoners raakten hun inkomsten kwijt. Ongeveer 40.000 van hen besloot hierop terug te keren naar China. De maatregel werd een jaar later teruggedraaid: Chinezen mochten hun winkels weer openen als zij het Indonesische staatsburgerschap aannamen. Zo’n 75.000 Chinezen namen hierop de Indonesische nationaliteit aan. De koude oorlog was in volle gang. Binnen Indonesië leidde dit tot spanningen. Er was een communistische partij (tot sterk ongenoegen van de VS) maar er waren ook sterke anticommunistische stromingen. Na januari 1961 werden Chinezen die een dubbele nationaliteit hadden, steeds meer beschouwd als communist, als onderdanen van communistisch China. Hun sterke positie in het economische leven maakte hen ook al weinig geliefd. Er waren anti-chinezen onlusten en vernielingen. Chinese bewoners werden slachtoffer van rellen. Op 1 oktober 1965 was er een couppoging in Indonesië en werden 6 generaals vermoord. Soeharto greep de macht en gaf “de communisten” de schuld. Iedereen die communist zou zijn werd opgepakt of vermoord. Tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen werden vermoord. De Chinezen werden door veel Indonesiërs als “communisten” gezien en waren ook onder de slachtoffers. Velen van hen besloten dan ook Indonesië te verlaten. Na 1965 werd het de Chinezen in Indonesië heel moeilijk gemaakt. Een tijd lang konden ze niet meer de Indonesische nationaliteit aanvragen. De diplomatieke banden werden verbroken. Nadat het weer mogelijk was de Indonesische nationaliteit aan te vragen werd de aanvraag niet altijd ingewilligd. Er waren veel administratieve belemmeringen. Slechts één derde van de Chinezen die tussen 1960-1970 het Indonesische staatsburgerschap hebben aangevraagd, hebben het gekregen. In 1967 besloot Soeharto in een decreet dat de Chinese bevolkingsgroep weer met “cina” (met een negatieve klank uit de koloniale tijd) moest worden aangeduid en niet meer met Tionghoa. Pas in 2014 is dit teruggedraaid Chinese Indonesiërs werden gedwongen Indonesische namen aan te nemen. De Chinese taal werd verboden. Winkels geplunderd en Chinese verenigingen en scholen werden gesloten. Het verdrag met China over het aannemen van de Indonesische nationaliteit werd door Suharto geschrapt. De diplomatieke betrekkingen met China werden bevroren. Op verschillende plekken in Indonesië troffen de lokale autoriteiten nog extra anti-Chinese maatregelen. Zo werd in Oost-Java werd aan Chinezen extra belasting opgelegd, en in West Kalimantan werden geen Chinezen meer toegelaten en de Chinezen die er al waren (bijna 20% van de bevolking) mochten geen handel meer drijven. In 1966 stuurde China schepen om hun onderdanen uit Indonesië op te halen. Tussen 1960 en 1970 werden 200.000 Chinezen het land uitgezet. Rond 1970 wonen er ongeveer drie miljoen mensen met Chinese roots in Indonesië. Eén miljoen daarvan was Indonesisch staatsburger. Een deel van hen was afkomstig uit Taiwan. Omdat Indonesië Taiwan niet als land erkent, waren zij staatloos. Kinderen van staatlozen die in Indonesië werden geboren kregen op basis van de Indonesische wet automatisch de Indonesische nationaliteit. Veel Chinezen die rond 1965 Indonesië hadden verlaten probeerden rond 1970-1975 weer terug te komen. Dit wilde Indonesië niet. Het idee bestond dat zij gestuurd werden door de Chinese regering. Eind jaren 70 was de situatie nog niet gewijzigd. De Chinezen minderheid had over het algemeen een hogere levensstandaard, maar hun persoonlijke leven werd nog steeds beperkt door de maatregelen die Soeharto had ingevoerd. Het BKMC (Badan Koordinasi Masalah Cina) werd in de jaren 70 in het leven geroepen. Dit was een orgaan van de Indonesische overheid om de “Chinese kwestie” te coördineren. Langzaamaan nam men steeds meer de Indonesische nationaliteit aan. Schattingen uit deze tijd geven aan dat rond de 80% van de investeringskredieten naar het Chinese zakenleven gingen. Zij hadden nog steeds een essentiële positie in de handel en het bankwezen. Begin jaren 80 wordt er nog een laatste poging gedaan om er voor te zorgen dat de Chinese minderheid in Indonesië afstand doet van de Chinese nationaliteit. Er kwam een nieuwe regeling. Men moest nu kiezen: of men neemt de Indonesische nationaliteit aan of men vertrekt naar China. Vanaf 1 april 1980 gaat de registratie van start en in augustus 1980 hebben al een half miljoen mensen zich geregistreerd. Hoewel in de regeling niet was bepaald dat voor de registratie veel betaald moest worden, kwam het in de praktijk voor dat lokale autoriteiten veel geld vroegen om de Indonesische nationaliteit te kunnen verkrijgen. Ondanks deze corruptie hebben uiteindelijk bijna alle Chinese inwoners de Indonesische nationaliteit aangenomen. Zolang Soeharto aan de macht was, bleven de beperkingen die hen in hun persoonlijke leven raakten van kracht. In 1998 kwam er een einde aan het bewind van Soeharto. Bij de demonstraties die het einde van zijn macht inleidden, zagen sommige mensen met slechte bedoelingen hun kans schoon en gingen over tot plunderingen en brandstichting. Ook hier was de Chinese bevolkingsgroep het doelwit. Toen Indonesië na het vertrek van Soeharto democratisch werd, kwam er ook meer aandacht voor de positie van minderheden. Er wordt geschat dat op dit moment tussen de 1% en 4% van de bevolking van Chinese afkomst is.Peranakan en totok
Aparte positie
Ze konden hier niet aan ontsnappen:De “landaard”
Elke groep viel onder een ander rechtssysteem, regels en wetten. De Nederlands overheid wees in verschillende plaatsen een “kapitein der Chinezen” aan die verantwoordelijk was belasting te innen en een administratie bij te houden. Ook was hij verantwoordelijk voor het regelen van begrafenissen of de opvang van wezen.De staart van den Chinees Sumatra Post 18 februari 1905
Een haarvlecht behoort niet tot de kleederdracht van een Chinees, evenmin als de eigenaardige baardsik van den Arabier. Evenals men in China Chineezen vindt zonder staart, zoo vindt men in Arabië Arabieren zonder sik. Beide soorten haartooi zijn niet essentieel Chineesch of Arabisch.Stereotypes in de oude Nederlandse kranten
Op het moment dat er in de kranten werd bericht over pandjeshuizen, geldwoekeraars, illegale gokpraktijken of opiumhandel (dat met een vergunning was toegestaan door de overheid) dan werd vaak geschreven over Chinezen die misbruik maakten van de “naïeve Inlanders”. Bij de Nederlanders heerste het gevoel dat de “onnozele” Inlanders beschermd moesten worden tegen de “sluwe” Chinezen.De invloed vanuit China
Vreemde Oosterlingen
De onafhankelijkheid
Vertrek uit Indonesië
Discriminatie
Dubbele nationaliteit
Risico
De wet van 1958
Verdrag met China
De overheid grijpt hard in
Er wordt gezegd dat deze maatregel niet in de steden gold omdat dit de economie te hard zou treffen. In de grote steden was zo’n groot deel van de handel in Chinese handen dat dit niet op korte termijn door Indonesiërs kon worden overgenomen.Communisme
Nieuwe harde maatregelen
Ondanks deze maatregelen bleef de Chinese bevolkingsgroep een belangrijke economische machtsfactor tussen de 70-85% van het kapitaal was in hun handen.Vertrek
Taiwan
Terugkeer
Eind jaren 70
Na 1980
Na 1998
In het jaar 2000 werden de beperkingen die voor de Chinese minderheid golden opgeheven. Chinese namen waren weer toegestaan en het vieren van Chinese feestdagen was niet meer verboden. Integendeel, Chinees nieuw jaar werd zelfs een nationale feestdag waarop iedereen in Indonesië vrij is.