De voorwaarden voor toelating
Er waren geen regels voor adoptieorganisaties. Iedereen mocht bemiddelen bij adoptie.
Vanuit het vreemdelingenrecht waren er wel regels. Om tot Nederland te worden toegelaten moest aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
- Het kind moet beneden de leerplichtige leeftijd zijn (dit was toen 6 jaar)
- Het leeftijdsverschil met de ouders mocht niet groter zijn dan 40 jaar.
- Alleen echtparen mochten een kind adopteren
- De echtparen moeten na een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming geschikt worden geacht als adoptieouders, en een “beginseltoestemmingsverklaring” hebben gekregen.
- De adoptieouders moesten garant staan voor alle kosten. Ook voor de kosten als hun kind eventueel niet tot Nederland werd toegelaten en terug moest keren naar Indonesië. (Dit laatste is nooit gebeurd.)
- De toelating tot Nederland moest in het belang van het kind zijn.
Verder moest vaststaan dat het kind door zijn of haar omstandigheden in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst had. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dat kinderen die in het land van herkomst in minder gunstige materiele omstandigheden leefden, uitsluitend om deze reden naar Nederland konden komen, zo werd nadrukkelijk in de Vreemdelingencirculaire bepaald. Armoede was dus geen reden om een kind te adopteren.
Tot slot moest worden aangetoond dat:
- De ouder(s) en/of wettelijk vertegenwoordiger van het kind afstand heeft/hebben gedaan op ter plaatse geldige en naar Nederlandse normen, acceptabele wijze
- de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met de adoptie
- het (op grond van een medische verklaring) in redelijkheid niet aannemelijk is, dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke ziekte of een langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte of afwijking heeft
- de overkomst van het kind naar Nederland op verantwoorde wijze is geregeld en een visum is verleend.
Ook moest de aankomst van het kind gemeld worden bij de plaatselijke Vreemdelingendienst.
Deze voorwaarden stonden ook op de beginseltoestemmingsverklaring die elke ouder kreeg van het Ministerie van Justitie als het gezinsonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming positief was afgerond.
Om aan deze voorwaarden te kunnen toetsen was een vragenlijst gemaakt>>
Tot juli 1983 werd deze vragenlijst pas ingevuld (en aan de hand van de toelatingsvoorwaarden beoordeeld), als het kind al in Nederland was. Aan de hand van de antwoorden die de adoptieouders gaven, werd besloten of er een verblijfsvergunning werd verstrekt.
Uit de vragenlijst blijkt dat er best doorgevraagd werd: Door wie werd het kind verzorgd? Waarom is deze verzorging bezwaarlijk? Heeft het kind nog ouders? Of andere familieleden? Wie of welke instelling had het gezag? Waaruit blijkt dat degene met gezag instemt met de adoptie?
Wat zijn de andere redenen waardoor het kind in zijn eigen land volgens ter plaatse geldende maatstaven, geen aanvaardbare toekomst heeft?
Verder werd getoetst of er een beginseltoestemmingsverklaring was en een garantstelling.
In de praktijk werden aanvragen nooit afgewezen. Als er geen beginseltoestemmingsverklaring was, dan werd dit opgelost. Zelfs als de adoptie volslagen illegaal was, bestond het idee dat het in het belang van het kind was, bij de adoptieouders te blijven.
Buiten huwelijk geboren
We zien in de praktijk dat in een heel groot deel van de adoptiedossiers (uit Indonesië) wordt gesteld dat het kind buiten huwelijk is geboren. Zelfs als elders in het dossier staat vermeld dat er twee ouders zijn die getrouwd zijn (..)
Het feit dat het kind buiten huwelijk is geboren is dan de reden dat het kind geen aanvaardbare toekomst heeft.
Verder wordt soms opgemerkt dat het gezin erg arm is. Armoede is dan de reden dat er geen aanvaardbare toekomst in Indonesië is (officieel was deze reden onvoldoende). We zien eigenlijk nooit dat er is onderzocht of er andere familieleden zijn die voor het kind kunnen zorgen. We hebben zelfs gezien dat in de achtergrondinformatie staat vermeld dat familieleden hebben geprobeerd het kind terug te krijgen, maar dat het weeshuis dit weigert. Ook zien we eigenlijk nooit dat er geprobeerd is de moeder te helpen, zodat ze wel zelf voor haar kind kan zorgen.
Fictie en feiten
Het systeem gaat er vanuit dat moeders die een kind willen afstaan (omdat ze niet voor kind kunnen zorgen), zich bij een weeshuis melden en dat er dan na een zorgvuldige procedure, voor adoptie wordt gekozen. De praktijk in Indonesië was anders. Er waren mensen die de wijken en dorpen “afstroopten” op zoek naar baby’s en kinderen. Families werden misleid, of werden betaald (30-70 gulden) om een kind af te staan. Er zijn zelfs kinderen ontvoerd. De kinderen werden door tussenpersonen doorverkocht aan bemiddelaars (voor 300 gulden) die de kinderen vervolgens doorverkochten aan een “wees”huis.
Dit is geen “afstand doen op een naar Nederlandse normen, acceptabele wijze“. Als dit in Nederland was gebeurd zou dit immers nooit zijn geaccepteerd. Ook de wijze waarop de identiteit werd gecontroleerd en het feit dat de afstand vaak onderhands (dus zonder tussenkomst van een rechter) werd geregeld en dat de Indonesische ouders niet bij de rechtbank aanwezig waren, zou nooit in Nederland zijn geaccepteerd, en kan dus niet worden beschouwd als “afstand doen op een naar Nederlandse normen, acceptabele wijze“. Ten onrechte is hier nooit aandacht aan besteed.